top of page

Ontpoppen

Een sprookje, door Martine Bakker


‘Jahoeeeee!’ riep ik, terwijl mijn bonte oranjerode vleugels zich strekten en mijn voelsprieten de geur van vers stuifmeel opsnoven. Als je een tijdlang in je eigen cocon hebt doorgebracht, vergeet je bijna dat daarbuiten heel wat te beleven valt.

‘Hey, pop,’ zei het groene vliegje dat rondjes boven mijn kop cirkelde.

‘Niet meer,’ zei ik lachend, en stak mijn oprolbare tong naar haar uit. ‘Vanaf vandaag ben ik officieel een dagpauwoog.’

‘Dat zie ik, ja. Mijn ogen zitten niet op stokjes. Hoe heet je, schoonheid?’

‘Aurelia.’

‘Aangenaam, Aurelia.’ Ze keek me aan met haar grote borstelachtige antennes. ‘Hafina is mijn naam. Ik ben een eendagsvlieg.’

‘Wow bizar, dus dit is je verjaardag én je sterfdag?’

‘Zeker weten. Daarom haal ik er alles uit wat erin zit. Zin in een ommetje?’

Daar was ik wel voor in. Het was een zonnige dag, perfect om mijn vleugels te testen en van bovenaf te kijken naar alles wat in het stadspark krioelde. We fladderden langs picknickkleden en liftten mee op schouders van hardlopers. Het was geweldig om door de lucht te zweven. Nadat we ons te goed hadden gedaan aan een all-you-can-eat wantsenbuffet, stelde mijn nieuwe maatje voor om te rusten. Op een parkbankje vertelde Hafina hoe ze in één klap haar hele familie was kwijtgeraakt. ‘Omgekomen in het oog van een langsfietsende wielrenner,’ rilde ze.

Op mijn beurt deelde ik onze familiegeschiedenis. Mijn ouders waren niet meer gezien nadat ze hadden gefigureerd in een kunstwerk van Damien Hirst.

Een zwerm muggen vloog voorbij. ‘Vieze aandachtstrekker met je hysterische vleugels,’ zei er eentje. ‘Ik hoop dat je eindigt op een prikbord,’ zoemde een ander. Ik wilde het geluid wegmeppen, maar het was alweer verdwenen.

‘Die muggen hebben wel een punt,’ bromde een strontvlieg vanaf de grond. ‘Je vindt jezelf heel wat hè, met die waarschuwingskleuren van je? Jij bent alles wat er mis is met het dierenrijk.’

Geschrokken klapte ik mijn vleugels dicht.

‘Ach,’ zei Hafina. ‘Wie opvalt heeft nou eenmaal haters. Niets van aantrekken. Je bent prachtig zoals je bent. Verschuil jezelf niet achter die schutkleuren.’

Mijn vleugels vlamden op, ik bloosde, langzaam opende ik ze weer. Om de aandacht bij mezelf weg te houden, vroeg ik Hafina hoe het was als je wist dat je maar een dag te leven had.

‘In zekere zin heel bevrijdend,’ zei ze. ‘Ik kan het me niet permitteren om te zeggen ‘morgen begin ik echt’, dus doe ik vandaag alles waar ik blij van word.’

‘Durfde ik maar zo schaamteloos te leven,’ verzuchtte ik. ‘Maakt het je dan echt niets uit wat anderen van je vinden?’

‘Tuurlijk wel, maar ik kies zelfs wiens mening ik waardeer. Waarom zou ik mijn dag laten verpesten door bloedzuigers en stronteters? Wanneer dit alles over een paar uur als een filmtrailer aan me voorbijflitst, wil ik niet het leven zien van een kleurloos insect dat zich alleen maar keurig gedroeg omdat anderen dat van haar verlangden.’

‘Dat een dapper iemand als jij haar enige dag met mij door wil brengen,’ zei ik.

Even raakten onze vleugels elkaar en een golf van warmte schoot door mijn borststuk.

‘Als ik meer tijd had, was ik niet zo hard van stapel gelopen,’ zei Hafina, ‘maar ik geloof dat ik van je houd, Aurelia.’

In mijn onderlijf fladderden spreekwoordelijke soortgenoten. Iemand hield van mij! En zo’n bijzonder iemand nog wel. Alleen had ik nog nooit ‘ik hou van jou’ gezegd, dus zei ik: ‘bedankt’.

Hafina probeerde me op mijn gemak te stellen door naar mijn transformatie te vragen. ‘Het moet geweldig zijn om te veranderen in een van de mooiste creaties van Moeder Natuur.’

‘Ja, het is oké’, zei ik. Met onopvallend zijn had ik nooit problemen gehad. Alleen was het leven van een blaadjeseter niet mijn leven. Ik wilde me omringen met bloemen, van plek naar plek gaan, de wereld vanuit een ander perspectief zien. Helaas had ik er niet bij stilgestaan dat ik door mijn opzichtige vleugels, op mijn uiterlijk zou worden beoordeeld.

‘Hey, jij daar, hou die vleugels van je eens bij elkaar joh,’ zei een worm die omhoog piepte vanuit het gras. ‘Waarom doe je niet gewoon normaal?’

‘Laat me toch met rust!’ riep ik. ‘Was ik maar weer onzichtbaar.’

‘Als dat is wat je wil,’ zei Hafina geïrriteerd, ‘dan verstop je jezelf toch weer?’

Van schrik klapte ik mezelf dicht.

Een tijdje bleven we zwijgend zitten, tot Hafina zei: ‘Het spijt me. Je hebt het vast moeilijk en er komt een hoop op je af, maar ik heb nog een paar uur en die breng ik graag door met kleurrijke figuren.’ Zonder nog om te kijken, vloog ze weg.


Daar zat ik. Minuten, kwartieren, uren misschien. Vleugels strak op elkaar. Genegeerd door alles wat kroop, zoemde en vloog. Geen complimenten, ook geen commentaar. Was het ondanks de haat niet fijner geweest om gezien te worden? Ik dacht aan de tijd dat ik me als larf ontpopte tot rups en meer wilde. Ik moest terug naar dat gevoel van eindelijk uit mijn schulp kruipen. Langzaam opende ik mezelf. Oog in oog met de kijkers op mijn vleugels. Hafina. Ik begon te fladderden. Hoger. Hoger. Steeds hoger. Kostbare tijd, tijd die we samen hadden kunnen doorbrengen, had ik verspild aan zelfmedelijden.

‘Hafina! Waar ben je?’ riep ik. ‘Het spijt me. Ik kom naar je toe!’ In de verte hoorde ik haar zwakjes roepen. ‘Aurelia, hier!’

Boven een fontein vloog ik rondjes, hoorde de muggen weer smoezen. Negeerde het.

Om Hafina’s liefde te ervaren moest ik mezelf laten zien.

‘Aurelia’, riep ze. Volg mijn stem. Koud. Koud. Koud.’

‘Word je al koud? Niet doodgaan!’

‘Nee, je bent koud! Ja, nu ben je warmer. Warm, warm, heet, heter, heetst!’

Daar, op een waterlelie, lag ze. Mijn grote kleine liefde. Ik nam haar in mijn vleugels. ‘Ik hou zoveel van je kleine, sterke Hafina.’

Er verscheen een brede glimlach op haar gezichtje. ‘Zorg ervoor dat je je nooit meer verstopt, beloofd? Toon die vleugels. Maak de wereld mooier.’

Een tijdje zwegen we.

‘Is er nog iets dat je vandaag graag zou willen doen?’ vroeg ik.

‘Nee, hoor. Met jou erin is dit de mooiste dag van mijn leven.’ Na die woorden kroop ze tegen mijn borststuk. ‘Je bent dapperder dan je denkt,’ fluisterde ze. Ze sloot haar kijkers. ‘Iets doen wat je niet durft, zonder dat je weet wat de uitkomst is, dat is moed tonen. Jij hebt mij liefgehad, terwijl je niet kunt overzien wat de pijn van het verlies straks met je doet. Je bent de krachtigste vlinder die ik ken.’

Ik drukte haar lijfje dichter tegen me aan en luisterde en luisterde tot het zoemen langzaam stopte.


Martine Bakker is onze eerste Noorderbuur in the spotlight. Ooit was Martine park ranger in de bossen van Californië, improviserende fietsgids in de straten van Londen en de meest ongetalenteerde stylist van Nederland. Nu is ze schrijver, comedian en creatieve copywriter. Ze schrijft satire voor De Speld is medeoprichter en hoofdredacteur van het satirisch online magazine De Pin.

bottom of page