top of page

Opgelegd

door Uschi Cop




“Wat vind je van augurken?”, vroeg de vrouw aan de man.

“Wat?”

“Wat vind je van augurken?” Ze zoog haar wangen naar binnen en staarde hem in de ogen.


De vervallen, nog steeds statige, gebouwen hielden de zon uit de straat, maar hun grote vensters weerkaatsten het licht naar de overkant. Aan deze kant van de straat was het voetpad smal en oneven. Uit roosters in de muur kronkelden warme dampen. In de glazen vitrine van het restaurant waren potten uitgestald. Het was niet duidelijk of ze gebruikt werden of niet. Ze zaten volgepropt met gesuikerde citroenen, olijven in schakeringen van bruin en groen, gepekelde eieren en opgelegde augurken. De man en de vrouw zaten buiten, op het grotendeels lege terras, dat kris kras op het smalle trottoir was uitgezet. Het was september, maar al koud, en de trein naar Antwerpen zou binnen 40 minuten vertrekken.


“Augurken? Nooit om gegeven. Wat wil je drinken?”, vroeg de man. Hij wreef in zijn handen en leunde over de tafel naar de vrouw toe. Ze had de kaart ongeïnteresseerd naar zich toegetrokken.

“Het is koud.”

“Twee verse muntthee”, riep de man in de richting van de deur, die open stond.

De ober stak zijn hoofd om het hoekje. “Bien sûr, monsieur.”

De vrouw staarde naar de grote rode letters op de vitrine: “ARCADI”. De D was deels afgebladerd en de C was roze, verkleurd, in plaats van rood. In de weerspiegeling van de vitrine was te zien dat op straat beton werd gestort om nieuwe paaltjes langs het voetpad vast te zetten. Af en toe klonk er een luide klap wanneer het gieten stopte.

De ober zette twee grote glazen behendig op het tafeltje en verdween met flinke passen in het kleine café.

"Ik heb geen zin in thee… waar haal je dat eigenlijk vandaan? Heb je mij ooit muntthee zien drinken?” Ze sprak zonder haar ogen op te slaan.

“Bier dan? Ja, twee bier! Bier is lekker als het buiten koud is. Dat drink je wel, toch?” Hij wenkte de ober al.

De vrouw zweeg. Het bier werd besteld.

De vrouw zweeg. Het bier werd besteld.

“Ik houd van augurken”, ging de vrouw verder, “ze worden onderschat. Ze beginnen als een soort van komkommers, zonder veel smaak. Dan worden ze in potten gestopt, er wordt wat azijn of zout toegevoegd en dan worden ze na een tijdje vanzelf augurk. Je moet er geen moeite voor doen.” Haar blik dwaalde over haar theeglas en keerde dan weer terug naar het spiegelbeeld van de werkmannen. “Sommige zitten wel tien jaar in potten voor ze opgegeten worden. Wat zeg ik? Vele blijven waarschijnlijk nog langer dan dat opgesloten. Niemand stelt er vragen bij. Ik wil erop wedden dat er veel meer augurken worden gemaakt dan er worden opgegeten. Wat denk jij?”

De man antwoordde niet.

“Als je erover nadenkt, zijn ze gemaakt voor bewaring. Heeft dat een betekenis? Wel, ze betekenen iets voor mij. Niet iedereen houdt van augurken.”

“Uhu,” mompelde de man, zijn ogen volgden een vrouw met een kort rokje die moest uitwijken voor de het natte beton, “komkommers zijn ook niet erg populair,” zei hij en hij likte zijn lippen.

De ober zette twee glazen bier op tafel.

Ze vervolgde: “Ik ken iemand die steeds een komkommer in zijn auto houdt. Gewoon om zo te eten. Onderweg.” Ze keek even naar beneden en ging dan verder.

Er viel een stilte. Een tijd lang passeerde niemand de man en de vrouw op het terras.

“Een komkommerobsessie. Zelfs zijn hond eet komkommers. Wat wil dat zeggen?”

De man zuchtte “Kom, drink je bier, meisje.”


"Voor mij een augurk,” zei de vrouw.

Ze fronste en nam een voorzichtig slokje.

De man dronk zijn bier met smaak en sloeg een praatje met een voorbijganger over de werken aan het trottoir. Zijn bulderlach klonk over het terras. Drie kraaien stoven op van het midden van de weg, ze hadden een restje brood gevonden en in een kluwen stegen ze op. Daarna trokken ze zich weer uit elkaar. Een veer dwarrelde op het voetpad. De vrouw had de vogels niet opgemerkt. Ze keek naar haar glas en voelde met haar vingers aan de groeven aan de basis van het glaasje.

In drie slokken dronk de man zijn glas leeg. De ober stond al aan het tafeltje. “Voor mij nog een biertje graag en voor het meisje…”

“Voor mij een augurk,” zei de vrouw.

“Een augurk…?” stamelde de ober. De man trok zijn wenkbrauwen naar hem op.

“Een augurk voor mij, altublieft”, herhaalde ze.

De ober keek van de een naar de ander en glimlachte vragend naar de man.

“Twee biertjes”, besliste de man. De ober draaide zich om.

Un cornichon mariné, s’il vous plaît.” De vrouw wees naar de blinkende bokaal in het venster.

De ober begreep wat ze bedoelde en schudde zijn hoofd verontschuldigend. “On ne les vend pas. Ils sont très vieux, je pense.”

De vrouw antwoordde niet. De man zei: “Bedankt.”

De ober verdween in het café en kwam terug met twee glazen bier.

De man keek naar de vrouw. De vrouw keek terug.

Op die manier bleven de twee een tijdje in stilte zitten.

“Ben je nu tevreden?”, snauwde de man.

“Nee, natuurlijk niet.”

“ Dat zou inderdaad te gemakkelijk zijn.” Hij zuchtte “Kijk liefje,…”

“Ik ben je liefje niet.”

De man nam een slok. “Kunnen we het circus overslaan vandaag? Het is al moeilijk genoeg, vind je niet?” Hij legde zijn hand op haar dij.

De vrouw keek naar dat hand en zei: “Ik heb iets beslist. Ik ga dit niet doen voor jou.”

“En wat denk je dat je moet doen voor mij?”, smalend keek hij haar aan.

“Zwijgen.”

Even leek hij na te denken, maar dan kwam zijn glas met een klap op het kleine tafeltje neer. “En ik weet…dat je dat wel zal doen.”


Zonder het deksel weer terug te schroeven, stapte ze naar buiten, langs de man, het voetpad op

Even was het compleet stil. Een eenzame duif stapte trots over het trottoir. Plots verdween een van haar poten in een rooster, de duif schudde slechts met haar kop en wandelde verder.

De vrouw schoof haar stoel achteruit. Het schrapende geluid van de metalen poten op de straatstenen galmde door de smalle straat. Ze beende naar binnen en stapte naar de vensterbank. Het deksel van de pot kwam makkelijk los en haar hand verdween helemaal in het vocht. Ze stopte de dikste augurk in één hap in haar mond. Zonder het deksel weer terug te schroeven, stapte ze naar buiten, langs de man, het voetpad op, langs de hoge gebouwen met flikkerende vensters, in de richting van het station. De vrouw was te druk bezig met kauwen op het ding dat ooit een komkommer was geweest om te merken dat haar linkerschoen een eeuwige afdruk achterliet in het net gegoten beton.


Comments


bottom of page